Opiniez.nl
Noem de namen, opdat zij niet worden vergeten
Over mijn omgebrachte en overlevende familieleden
Titelfoto:
“Volgens een Joodse gewoonte sterft een mens twee keer. De eerste keer fysiek en de tweede keer als de naam nooit meer genoemd wordt. Daarom noem ik graag hun namen”, zei Rozette Kats over haar in de oorlog omgebrachte familieleden. “Kom vanavond met verhalen, hoe de oorlog is verdwenen. En herhaal ze honderd malen. Alle malen zal ik wenen,” dichtte Leo Vroman. Freek van Beetz vertelt over zijn joodse familie van wie er velen zijn vermoord en over al hun namen die genoemd moeten blijven worden.
Afgelopen zondag 30 april vertelde Rozette Kats, die in de oorlog bij pleegouders als baby was ondergebracht, in Buitenhof dat zij aan het slot van haar lezingen de namen van haar overleden familieleden noemt: “Volgens een Joodse gewoonte sterft een mens twee keer. De eerste keer fysiek en de tweede keer als de naam nooit meer genoemd wordt. Daarom noem ik graag hun namen.”
Ik doe dat sinds een paar jaar ook: familieleden die (bijna) vergeten waren, want er waren vrijwel geen foto’s of andere herinneringen.
Kommervolle omstandigheden
Een paar jaar geleden kreeg ik in inzage in rapporten die ambtenaren van het Amsterdams Gemeentelijk Bureau voor Maatschappelijke Steun opmaakten. Ze bieden een pijnlijke blik op de kommervolle omstandigheden in het gezin waarin mijn vader David van Beetz opgroeide. Zijn vader (mijn grootvader) Pinchas van Beetz was doofstom en kon ook niet lezen en schrijven: hij was straatventer in ‘sokophouders, elastiek, garen en band’. “Galanterieën”, die hij probeerde te slijten bij huizen en boerderijen buiten Amsterdam (hij had geen marktvergunning voor de stad). Het was sappelen: karige inkomsten waarvan hij zijn gezin nauwelijks kon onderhouden. Daarom werd er geregeld een beroep gedaan op ‘onderstand’ en steun. Die werden lang niet altijd toegekend. De documenten geven ook een indringend beeld van de gevolgen die de crisis van de jaren dertig had op dat gezin met vijf opgroeiende jongens, die soms wel en dan weer niet werk hadden gevonden (magazijnbediende, hulp bij marktkooplieden, sjouwer, perser, steenhouwer).
Tekentalent
Mijn vader had artistieke ambities, maar hij moest na twee jaar ambachtsschool als bouwvakker de steigers op. Hij bekwaamde zich tot marmerzetter en steenhouwer. Toen ik in de tweede klas van de HBS eens klaagde over het vele huiswerk, sprak hij de voor mij onvergetelijke woorden: “Ach jongen, toen ik zo oud was als jij, sjouwde ik met twintig kilo cement op mijn rug.” Hij wilde tekenleraar worden en meldde zich op de tekenacademie, maar hij werd door de bezetter, met andere joodse medestudenten, van het examen uitgesloten en kon dus die opleiding niet voltooien. Maar zijn tekentalent zou hem in de oorlogsjaren als vervalser van persoonsbewijzen nog van pas komen.
Iconische trouwfoto
Mijn ouders traden op 5 mei (!) 1942 in het huwelijk. Hun trouwfoto is iconisch geworden: de Jodenster was daags daarvoor ingevoerd. Nog niet iedereen draagt daar die ster, omdat de bevoorrading die eerste dagen haperde en van mijn vader weet ik dat hij dat teken op z’n trouwdag niet wilde dragen. In de gezichten op die trouwfoto ervaar je bijna de dreiging en de angstige voorgevoelens, schreef ik al eens in een eerdere column.
Deportaties
Kort daarop begonnen de massale deportaties. Het broertje van mijn moeder, Simon Caun, zestien jaar oud, was één van de eersten uit de familie die werd weggevoerd, in juli 1942 en hij werd bij aankomst in Auschwitz vermoord. Mijn vaders jongste broer Lou, toen ook zestien jaar oud, stapte niet lang daarna op de trein richting Veluwe. Daar hoopte hij in de Bible Belt een schuilplaats te vinden voor zijn ouders. Hij klopte aan bij een dominee in Heerde. En er werd een plek voor hen gevonden, maar omdat zijn moeder, mijn grootmoeder dus, een diabetespatiënt was en dagelijks insuline nodig had, werd dat een te groot risico gevonden. Toen is besloten om op dat gevonden adres zijn net gehuwde oudste broer David en diens vrouw Sara (mijn ouders) te laten onderduiken. In dat wat afgelegen, met bomen omzoomde huis aan de rand van het dorp, “De Terp” genaamd, konden ze zich schuilhouden.
Onderduiken
Voor mijn moeder was de onderduikperiode een ellendige ervaring, zo bleek me uit de schaarse brieven die ze aan mijn vader schreef toen die zich bij het verzet had aangesloten en zich schuilhield rond Voorthuizen. Ik schreef over zijn verzetsverleden in “Gezichten van Joods Verzet” (2020).
In de winter van 1945 hield mijn vader zich met zijn verzetsmaatje Henk Vredeling (de latere minister) een tijdje verborgen in een apotheek in Amersfoort. Voor één van de twee meisjes in die apotheek maakte mijn vader dit schilderijtje.
Zij zou later met Vredeling trouwen en ze heeft deze prent, zo schreef haar dochter mij, tot haar overlijden als een kostbaar kleinood gekoesterd. Ook voor haar is die tekening dierbaar, omdat die herinnert aan wat haar moeder in de oorlogsjaren doormaakte: in die apotheek in Amersfoort waar haar vader en mijn vader, samen in het verzet, zich in het laatste oorlogsjaar wekenlang schuilhielden.
Beschadigd
Mijn vaders jongste broer Lou, die het onderduikadres “De Terp” had gevonden, kwam zelf nogal beschadigd uit de oorlog. Hij vertrok kort na de bevrijding met een groep joodse jongeren, allen overlevenden van de Holocaust, naar het toenmalige Britse mandaatgebied Palestina. Ze werden door de Britten opgepakt en voor lange tijd geïnterneerd in kampen op Cyprus. Uiteindelijk nam Lou deel aan de onafhankelijkheidsoorlog die leidde tot de stichting van de staat Israël. Niet lang daarna keerde hij naar Nederland terug, maar vertrok, rusteloos als hij was, al snel en voorgoed naar de Verenigde Staten. Oom Lou verdween voor lange tijd uit beeld en uit ons leven.
Hij werd zeeman en bracht het tot gezagvoerder bij de Amerikaanse koopvaardij en bevoer met vracht- en containerschepen alle wereldzeeën. In de VS trouwde hij met … een Duitse vrouw, dochter zelfs van een Oberführer der Reserven der Waffen SS”, onze tante Lola…
In de jaren ‘70 betrokken zij een villa op het Beierse platteland. Ze leidden daar een nogal met alcohol beneveld leven, dat ze later in Spanje zouden voortzetten. Oom Lou stierf daar op 62-jarige leeftijd. Dit levensverhaal heb ik als inspiratie gebruikt voor de beschrijving van één van de karakters in mijn roman “Uitzicht op Zee”.
Verkeerde afslagen
Het leven van zijn enige zoon is al evenzeer ’kleurrijk’. Die nam wat verkeerde afslagen in het leven en zou, na omzwervingen door Midden- en Zuid-Amerika, uiteindelijk als dakloze in Den Haag overlijden. Eén van de hoofdpersonen in mijn nieuwe roman “Vergeefse Moeite”, (najaar 2023) is naar hem gemodelleerd.
Een paar jaar geleden kreeg ik van een ver familielid uit Spanje foto’s die ik nog niet eerder had gezien en die waren aanleiding om wat meer naspeuringen te doen over die familieleden, waarover zo weinig werd gesproken.
Eén van die foto’s is gemaakt op het onderduikadres van mijn ouders, niet lang na hun aankomst daar (zie boven). De andere zijn trouwfoto’s van mijn vaders twee jaar jongere broer Samuel (Sal), die op 17 april 1940 met Sara Ketellapper trouwde. Zij werden resp. op 10 augustus en 30 september 1942 in Auschwitz vermoord. Twee andere broers van mijn vader, Philip en Aron (Arie) werden resp. op 30 september en op 29 augustus in Auschwitz omgebracht. Aron was tijdens en razzia gevlucht, werd in Frankrijk, in Pithiviers, opgepakt en via Drancy naar Auschwitz gedeporteerd.
Kille ambtenaren
Ik noemde in het begin de rapporten die ambtenaren van het Gemeentelijk Bureau voor Maatschappelijke steun opstelden na hun bezoek aan het gezin van Pinchas van Beetz en Heintje van Beetz–Leeda.
Bij hun laatste (?) bezoek tekenden zij aan:
Kil werd er nog aan toegevoegd: “Man zit zonder inkomsten”. Hij kon immers niet meer ‘de boer op’, opgesloten in het ghetto in Amsterdam Oost. Grootvader Pinchas van Beetz en grootmoeder Heintje werden op 6 april 1943 vanuit Westerbork weggevoerd en op 9 april in Sobibor vermoord.
Ik blijf me de vraag stellen: hebben ze ooit geweten dat hun zoons Samuel, Philip en Aron al maanden daarvoor, in de zomer van 1942 omgebracht waren en dat mijn vader David en zijn jongste broer Lou van Beetz hadden kunnen onderduiken? Ik heb het mijn vader nooit gevraagd….
Niet vergeten
Omdat zij niet vergeten mogen worden noem ik hun namen op hun geboortedata en de dagen dat zij vermoord werden en staan hun namen op het namenmonument in Amsterdam.
Ik weet het, ik heb hier al vaker over geschreven, maar indachtig de laatste regels van het befaamde gedicht “Vrede” van Leo Vroman (1954) zal ik het blijven doen, zolang ik dat nog kan:
“Kom vanavond met verhalen, hoe de oorlog is verdwenen. En herhaal ze honderd malen. Alle malen zal ik wenen.”
Vond je dit artikel goed? Steun Freek van Beetz via pinchas.backme.org.