Opiniez.nl

Worden we met een republiek pas een echte democratie?

Dat kiezers het beleid bepalen is en blijft een fictie

Titelfoto: Paleis Noordeinde door Wim Hoppenbrouwers, CC BY-NC-ND 2.0.

Je kon het verwachten. Bij de kroning van Charles III en in de dagen rond de verjaardag van koning Willem Alexander vroegen nogal wat mensen, vooral op de sociale media, zich af of het niet eens eindelijk tijd werd om van het erfelijk koningschap af te zien. Een staatshoofd zou toch eigenlijk moeten worden gekozen en een monarchie, dat past toch niet meer bij een moderne democratie?Maar klopt dit wel? Een column van Freek van Beetz.

Natuurlijk hebben voorstanders van een republiek, een land met een gekozen staatshoofd, stellig een punt. Ook ik, die in een ver verleden aan de linkerkant van het politieke spectrum vertoefde, had wel begrip voor hun argumenten, maar ik denk daar nu toch wat anders over.

Beatrix

Nu? Eigenlijk al wat langer. Dan moet ik terug naar roerige tijden, ja, helemaal tot halverwege de jaren zestig in de vorige eeuw, rond het voorgenomen huwelijk van (toen) kroonprinses Beatrix met Claus von Amsberg. In die periode schreef toenmalige fractievoorzitter van de PvdA, Gerard Nederhorst, een ‘persoonlijke brief’ aan een aantal kritische partijgenoten. Het toenmalige PvdA-Kamerlid Jacques de Kadt had in het Hollands Maandblad geschreven dat het erfelijk koningschap ons zou “opzadelen met een over het paard getilde, grondig bedorven, verwende blaag, tegen wier permanente grijns we dertig jaar lang moeten aankijken en wier hooghartige, bekakte stem we bij alle gelegenheden zullen moeten aanhoren.”

Nederhorst

Nederhorsts brief had vertrouwelijk moeten blijven, maar werd op 25 oktober 1965 door Het Parool gepubliceerd. Nederhorst betoogde in zijn brief aan die partijgenoten waarom hij weliswaar tegen het huwelijk gekant was, maar dat hij toch, met een meerderheid van zijn fractie, zou instemmen met het wetsontwerp waarin dat voorgenomen huwelijk werd goedgekeurd. Zijn brief baarde nogal wat opzien en leidde tot veel politiek rumoer. En niet alleen om de openhartige en kritische visie op prinses Beatrix: “Beatrix staat volledig vreemd tegenover de harde eisen, die het koningschap stelt”, maar toch vooral door de bewoordingen waarmee de PvdA-fractieleider de vloer aanveegde met destijds hooggeachte politici van KVP-huize. De KVP was in die tijd nota bene coalitiepartner van de PvdA en dreigde met een heuse kabinetscrisis, dus vanuit die optiek valt de ophef van toen best te begrijpen.

Maar het waren juist die argumenten van Nederhorst die mij toen, en eigenlijk nu nog steeds, ‘over de brug’ hebben gehaald.

Argumenten pro koningschap

Wat waren die argumenten in die brief?
“Een Nederland met als staatshoofd een Juliana of Beatrix, goed in de hand gehouden door regering en parlement, prefereer ik boven een Nederlandse Republiek met aan het hoofd een De Quay (Oud-KVP premier, FvB) of Luns, want dat wordt het.”

Deze redenering geldt wat mij betreft nog steeds: want wie zou dan wel in ‘de republiek’ Nederland, vanouds het land van politieke koehandel, van netwerkcorruptie en coöptatie, van ‘bekokstovers’ het staatshoofd worden? Thom de Graaf? Piet Hein Donner? Sigrid Kaag? Herman Tjeenk Willink? Johan Remkes? Is dat het wenkend perspectief?

Want u denkt toch niet dat wij in Nederland echt een staatshoofd kunnen gaan kiezen? Dat het gekozen staatshoofd de vervolmaking, zo u wilt ‘de bekroning’ zal zijn van de Nederlandse weg naar de waarlijke parlementaire democratie? Een staat waarin burgers werkelijk invloed uitoefenen op de besluitvorming en de besluitvormers kunnen kiezen?

Burgers komen er niet aan te pas

Ik ken nagenoeg geen enkele politieke functie waarop de burgers rechtstreeks hun stem hebben kunnen uitbrengen. Burgemeesters, wethouders, commissarissen van de Koning, dijkgraven, directeuren en voorzitters van publieke instellingen: al die functionarissen worden benoemd, benoemingen waar de burger niet of nauwelijks aan te pas komt. Kiezen we dan de minister-president? Niet echt, ook al wordt dat meestal de lijsttrekker van de grootste partij. Kiezen we ministers? Zeker niet, dat gebeurt – evenals trouwens de totstandkoming van het regeerakkoord – achter gesloten deuren.

In die ‘achterkamers’ worden ook de partijprogramma’s, waarop kiezers hun stem hebben uitgebracht, ingewisseld en uitgeruild tot een onherkenbaar brouwsel waar zaken aan worden toegevoegd waarover de kiezer zich nimmer heeft kunnen uitspreken (klimaat, stikstof) en waaraan de Kamerleden van de coalitiepartners ook nog met handen en voeten aan zijn gebonden. Hoezo de regering kritisch controleren?

Wie en wat kiezen we eigenlijk?

Eens in de vier jaar kunnen we onze stem uitbrengen op personen die ons in de volksvertegenwoordiging vertegenwoordigen en namens ons de regering controleren en wetten (mede) maken. Maar op de selectie van die volksvertegenwoordigers hebben alleen ‘partijtijgers’ invloed. Het aantal leden van politieke partijen is bedroevend laag: van de ruim 13 miljoen kiesgerechtigden zijn er maar 380.000 Nederlanders lid van een politieke partij. Maar ook die partijleden hebben op de samenstelling van de lijst met kandidaten maar een beperkte invloed: die komen via interne procedures tot stand. Daarover mag weliswaar in ledenvergaderingen worden gestemd, maar dat leidt zelden tot ingrijpende wijzigingen.

Hoe dat uitpakt hebben we een aantal jaren geleden kunnen zien met Pieter Omtzigt: die was op de CDA-lijst (te) laag geplaatst, maar wist dankzij de steun van kiezers uit zijn regio met een overmacht aan voorkeursstemmen een Kamerzetel te veroveren. 

Geen afspiegeling

De volksvertegenwoordigers zijn ook geen afspiegeling van de kiezers. Dat hoeft ook niet, maar het geeft op z’n minst te denken dat het aantal Kamerleden dat via partijfuncties (fractieassistenten, adviseurs van bewindslieden, functies op partijbureaus) op de lijst is gekomen, of die uit de (semi)overheid afkomstig zijn, opmerkelijk groot is. Ze hebben maar zelden ‘met hun laarzen in de modder gestaan’. Nog bedenkelijker is het toegenomen aantal Kamerleden dat via gesubsidieerde belangengroepen op de blauwe zetels beland is (Greenpeace, Oxfam Novib, Milieudefensie, etc.) en daar onverbloemd hun ‘missie’ voortzetten, alsof de kiezers daar echt voor hebben gekozen.

Ook de regionale spreiding geeft te denken: een oververtegenwoordiging van de Randstad, en dan nog in het bijzonder van de grote steden. Dat verklaart wellicht ook waarom weinig Nederlanders ‘hun’ vertegenwoordigers kennen: er is immers nauwelijks een band, zoals die in landen met kiesdistricten waar gekozenen zich tegenover hun kiezers moeten en kunnen verantwoorden, wel aanwezig is. In Groot BrittanniĂ« houden Lagerhuisleden in hun kiesdistrict vaak minstens een dag per week ‘spreekuur’ met hun achterban.

Fictie

Het idee dat we in een parlementaire democratie als kiezer het beleid kunnen (mede) bepalen is een fictie. Een fictie die nog wordt versterkt doordat heel veel van het beleid in Brussel wordt voorgekookt, beleid waarop we als kiezer al helemaal geen invloed hebben. Tenzij u meent dat de EuroparlementariĂ«rs namens u die ongeremde beleidsproductie van de Brusselse bureaucraten en lobbyisten kritisch tegen het licht houden
. Kortom, met de afschaffing van de monarchie wordt ons land niet per se ‘democratischer’.

Nederhorst had – en heeft nog steeds – echt een punt.

Vond je dit artikel goed? Steun Freek van Beetz via pinchas.backme.org.